10reacties

Er zijn haast geen Helmonders meer

In rolstoel, steunend op rollator of de arm van hun begeleider kwamen ze naar de centrale ruimte die gasterij wordt genoemd en waar het al uitnodigend naar koffie rook. De bewoners van Keyserinnedael was verteld dat ze deze avond op verhalen over het vroegere Helmond werden getrakteerd. Hartelijk begroetten ze me. Ze hadden er duidelijk zin in. Zelfs de vrouw die me toevertrouwde dat ze eigenlijk uit Eindhoven komt.
Ik had alleen één probleem: er bleek weinig animo om deze mensen verhalen te komen vertellen.

Het leek zo’n mooi plan. Toen ik werd gevraagd mee te denken hoe we meer Helmonders bij het woonzorgcentrum konden betrekken, was het idee snel geboren: Keyserinnedael sloot zich aan bij het verhalenproject. Door verhalen over vroeger, oude foto’s en liedjes kunnen ouderen, zelfs zij met dementie, herinneringen terugvinden. Een goede reden om mensen van buiten uit te nodigen. Dit was dan ook op alle mogelijke manieren gedaan. En nu waren de bewoners, de begeleiders, en de schrijvers die samen met mij bijzondere verhalen zouden optekenen er helemaal klaar voor. Er had zich echter geen enkele Helmonder gemeld.

‘Als je een goed besluit neemt, komt de oplossing vanzelf,’ zo zei mijn oma zaliger. Een wijze vrouw. Ze inspireerde me niet alleen om de roman Hemelsleutels – over een dementerende vrouw en haar kleindochter – te schrijven, maar ze bleek wederom gelijk te hebben: er diende zich ook nu een oplossing aan. In de vorm van engelen.

Engelen, ja een beter woord heb ik niet voor deze mensen. En niet de minste: Henny de Leeuwe-Kleijngeld en Bert Kuijpers. Zij schoten te hulp, zodat de bewoners die avond toch mee terug in de tijd konden worden genomen. Door mij naar de Kerkstraat, waar slagerszoon Karel Stevens een leeuw op de binnenplaats van de slagerij hield. Door Henny naar ’t Haagje waar haar bekende vader Addy Kleijngeld opgroeide en accordeon leerde spelen. En door de nestor der stadsdichters vanuit zijn geboortehuis aan de Veestraat, waar nu Jamin zit, naar het verdere Helmond van weleer.

Door de nostalgische muziek, foto’s en verhalen gebeurde er wat we hadden gehoopt: er kwamen herinneringen los. Ik zat bij een mevrouw die de slagersfamilie Stevens nog had gekend. Haar man had namelijk een grossierderij, oftewel een groothandel.
‘Mijn man reed op de bus, bracht hammen en zo bij ze,’ legde ze me uit.
‘Heeft u de leeuw ooit gezien?’ vroeg ik.
‘Nee, geen leeuw. Hammen. We hadden altijd goed vlees.’

Er was ook een vrijwilligster met een bijzondere herinnering aan een slagerij. Op een dag waren er bij lunchroom De Brug van Pietje van de Vliert (waar nu Proeverij De Bank zit) zulke chique gasten dat ze biefstuk wensten. Als buurtkind mocht zij dat gaan halen. Via een speciale route naar de slager in de Veestraat, zodat niemand haar in de lunchroom zag. Terug met de verse biefstuk via de achteruitgang, 25 treetjes naar beneden de keuken in en dan een paar cent als beloning. Later wilden de gasten vaker biefstuk en zag je steeds meer kinderen met rundvlees door de Veestraat rennen.

Een bewoonster vertelde me over haar kinderen. ‘Vier heb ik er.’ Ze lachte verontschuldigend. ‘Misschien meer. Ik ben de tel kwijt.’ Ze noemde namen, telde op haar vingers, kwam er niet uit en concludeerde: ‘Veel kinderen.’ Ze vond het destijds belangrijk dat ze doorleerden. ‘Ze zijn goed terechtgekomen,’ zei ze tevreden.
Ik knikte. Het maakt ook niet uit hoeveel kinderen je hebt. Als ze maar goed terechtkomen.

Aan de tafels verderop zag ik de andere schrijvers ook geboeid luisteren. Er werden kleine, maar veelzeggende verhalen opgetekend:

‘Ik ging vaak met onze hond naar de bossen, vlak achter ons huis. Daar was ook de Beukenberg. Mensen in Helmond noemden die de Buukenberg. Er stonden een paar bankjes. Ik heb daar eens heel lang zitten wachten op een vriendje. Hij kwam niet.’

‘Wij woonden op de Rijpelenberg, achteraf, op een oude boerderij. Er stonden daar toen nog geen huizen, het was allemaal wei en bossen. Met hennen en katten en honden en ganzen, van alles. We speelden altijd buiten, dat was heel fijn. We gingen ook wel eens stiekem naar de kelder. Het was een diepe kelder. Daar lagen appels en peren, en ook aardappels.
In die kelder zaten we soms in de oorlog, als er luchtalarm was.
Toen hadden we vaak onderduikers in huis, veel verschillende. Sommigen bleven maar één nacht. Ik weet nog wel dat er eentje doodgeschoten werd. Hij kwam uit de struiken ’s morgens heel vroeg, maar een Duitser had ‘m gezien en schoot hem dood.’

In mijn groepje kwam een zoon naast zijn moeder zitten. Hij had het over hun vroegere boerderij. Het plattelandsleven leek in mistflarden aan zijn moeder voorbij te trekken, soms werd het beeld helderder en ving ze het in een woord, een zin. Want ja, zo was het. De dieren. De kinderen die hielpen. Nooit vakantie. Boontjes doppen. Daarna zweeg ze en glimlachte berustend.

De avond werd met een toepasselijk lied van Bert Kuijpers afgesloten.
Er zijn haast geen Helmonders meer,’ zong iedereen mee.
De Eindhovense wist beter. ‘Wel in Stratum!’ troostte ze ons.

Stadsschrijver Tania Heimans