1reactie

Helmondse Held: Hans van de Waarsenburg

logo of embleem van Helmondse HeldenWaarom heeft Helmond eigenlijk geen beroemde romanciers opgeleverd? Menigeen zal dit aan een gebrek aan plaatselijk talent wijten, maar statistisch is dat onmogelijk. Zelfs een dorp als Deurne telt al vier, vijf van zulke schrijvers, en zou Helmond er dan niet eentje kunnen tellen? Bovendien overschatten mensen het talent dat nodig is om als schrijver beroemd te worden. Elk jaar krijgen ettelijke damesauteurs van de media ruimschoots gelegenheid om hun jongste pennenvruchten aan te prijzen, maar het is heus niet zo dat wij daarin evenzoveel meesterwerken mogen verwelkomen.
Nee, volgens mij hebben twee zaken gespeeld: de Helmondse onzekerheid (om de term minderwaardigheidscomplex eens niet te gebruiken) en het gegeven dat de Helmondse samenleving behoorlijk ingewikkeld was, zoals deze portretserie al laat zien. De sociale tegenstellingen in de stad waren niet absoluut en onoverkomelijk en een romanschrijver kan daarmee nauwelijks uit de voeten. Denk aan Louis Paul Boon, die een boekenkast volschreef over Aalst, waar vijftig jaar eerder dan in Nederland de industrialisatie aanving. Boon hanteert als basisidee dat de lokale bevolking was verdeeld in onderdrukkers en onderdrukten. Ik geloof nooit dat hij daarmee de werkelijkheid recht heeft gedaan, maar het gaat erom dat in zijn geval die werkelijkheid nog net eenvoudig genoeg was om tot dat basisidee gereduceerd te kunnen worden.

Hans van de Waarsenburg, HelmondIk kwam op deze gedachten naar aanleiding van Hans van de Waarsenburg (1943), Helmonds enige bekende dichter, wat weinig zegt, want dichters trekken een miniem publiek. Ik weet nog dat ik op de middelbare school over hem hoorde en hoe mij dat meteen mateloos boeide. Poëzie in Helmond? Proza leek mij al zo lastig.
Het eerste boek dat ik van Hans las was merkwaardigerwijs een roman, Hans Brac in Brabant. Helmond werd daarin afgeschilderd als een grauwe Engelse industriestad, eigenlijk een ‘grote schurft’, met arbeiders in vieze getto’s aan de ene kant van het kanaal en fabrikanten in blinkende villa’s aan de andere kant. De verteller betoogde dat arbeidersmeisjes geregeld dat kanaal overstaken om bij fabrikantenzoontjes hun geluk te beproeven, maar ’s avonds keerden zij dan terug ‘afgedaan als wegwerpflessen’. Prikkelend vond ik die passage wel; ik dacht: zou hij met die zoontjes bepaalde Van Thiels bedoelen? De algemene kenschets in het boek zei me echter niets.
Zijn eerste gedichten die ik onder ogen kreeg waren even links van teneur. In die tijd had ik niks tegen links, maar het is weinig dichters gegeven om politieke inzichten tot poëzie te verheffen. Als een dichter de intellectueel uithangt, begin je hem als lezer dikwijls toe te spreken, heb ik gemerkt. Je vraagt: Is dat nou wel zo? En: Zou je dat facet niet eens nader uitwerken?
Niet zo heel lang geleden stuitte ik echter op zijn gedichten van na die tijd, over de kapperszaak van zijn vader, over de tango die hij als kind leerde, over de Koninginnewal. Ik viel meteen stil. Het was zuivere parlando, maar met zinnen die erin hakken. Ik besloot hem in zijn woonplaats Maastricht op te gaan zoeken.
Hij was alles wat ik me bij een bard voorstelde: harig, gezet en met onderzoekende ogen achter een bril. In zijn doorzonwoning begon ik over zijn roman en vroeg of dat met die arbeidersmeisjes klopte. Helemaal niet, luidde zijn vrolijke antwoord. En hijzelf had altijd uitstekend met fabrikanten kunnen opschieten; bij de Van Thiels had hij zelfs dikwijls gespeeld. Verbaasd luisterde ik verder naar hem.
Hij meldde dat hij in de Randstad, met al haar coterietjes, nooit had kunnen aarden, wat wel nadelig voor zijn carrière was geweest. In Maastricht had hij lang lesgegeven op een neutrale lagere school, totdat die school dichtging. Als ex-katholiek kon men niet van hem verwachten dat hij op katholieke scholen ging werken, reden waarom hij onbemiddelbaar werd, al had het een paar keer weinig gescheeld of hij had een aangeboden baan niet kunnen afwijzen.
Ik vond wat hij zei steeds Helmondser klinken…

Jef de Jager