9reacties

De collectant

Net toen de boter bruin was, het vlees dringend de pan in moest en het deksel op de pan met aardappelen flink tekeer begon te gaan, ging de bel. Ik hoopte dat een van mijn puberzoons naar de voordeur zou sprinten, nieuwsgierig naar wie daar staan zou. Helaas.. zoon één zat met een koptelefoon stevig op zijn oren geklemd volledig op te gaan in zijn muziek en zoons twee en drie waren in geen velden of wegen te bekennen. Waarschijnlijk zaten ze te genieten van een overheerlijk sigaretje onder het houten afdak in de tuin.
Ik draaide de pitten laag en begaf me met een rood hoofd van de inspanning (want koken is niet bepaald mijn hobby) naar de voordeur. De spanning gleed onmiddellijk weg toen ik hem zag staan: de collectant van Amnesty International, de bus in de aanslag, een uitermate vriendelijke glimlach om zijn mond en een verwachtingvolle blik in de ogen.

Ik heb een collecteerverleden. Mijn ouders vonden het belangrijk dat ik me nuttig maakte voor de maatschappij en daar ruim op tijd mee begon. Dus stond ik vanaf mijn 16e een paar keer per jaar met een collectebus in mijn hand mijn best te doen om zoveel mogelijk guldens op te halen voor uiteenlopende doelen.
Voor de Kankerbestrijding collecteerde ik aan de Aarle-Rixtelseweg. Nadat ik aangebeld had duurde het vaak een tijdje voordat de zware poort elektrisch open ging, omdat ik eerst aan een uitvoerig onderzoek onderworpen diende te worden via een camera. Via de oprijlaan waar geen einde aan leek te komen kwam ik uiteindelijk bij de voordeur aan, waarop een onberispelijk geklede dame de deur opende, naar mijn collectebus keek en met een stemgeluid met hoog aardappelgehalte de woorden sprak: “Ik heb al gegireerd”. Hoewel ik me daar over opwond kon ik het opbrengen de mevrouw vriendelijk te vragen of ze het volgende jaar een kwartje minder wilde gireren en dat dan bij mij in de bus zou willen deponeren, om vervolgens met een blos op mijn wangen de aftocht te blazen.
Toen bij het vierde of vijfde huis een meneer met een minachtend stemgeluid zei: “Daar doen wij niet aan mee!”, kon ik het niet nalaten iets te zeggen in de strekking van : “Dan hoop ik dat u nooit kanker zult krijgen meneer.” Altijd netjes, want in die dagen was je niet brutaal. Dat was er thuis met het etiquetteboek in de hand ingeramd. Gelukkig werd met het boek zelf nooit geslagen. Dat was nog dikker dan de Van Dale!

Voor het Rode Kruis collecteerde ik in de Helmondse binnenstad: in de Wezelstraat en in een paar naburige straatjes. Ik verstond sommige van de (soms tandeloze) Hellemonders maar ternauwernood. Bij ons in de straat en op school werd amper Helmonds gesproken èn had iedereen een mond vol tanden.
Ik werd in het ene huis op de deurmat geparkeerd, waar een hond ogenblikkelijk zijn kans schoon zag en verwoed tegen mijn been op begon te rijden, in het andere huis namen ze me mee de huiskamer in waar een feestje aan de gang was, en iedereen, niemand uitgezonderd, vrolijk lachend een greep deed in zijn portemonnee, om een royale bijdrage te doen aan het goede doel.
Een man op een volgend adres vroeg mij heel platvloers: “Wor hedde dè roi krois erregens zitte?” Als pubermeisje was ik nog niet in staat daar adequaat op te reageren. Met een hoofd dat nog roder was dan het grote kruis op mijn bus verliet ik ijlings– de gulle gave van de man nog narammelend in mijn collectebus –zijn tuinpad.

In de jaren zeventig ontwikkelde ik, dankzij mijn eigen belevenissen, een levenslange bewondering voor collectanten en besloot ik ze immer te behandelen zoals ik zelf graag behandeld wil worden.
“U bent altijd zo vrolijk!” merkte de Amnesty International collectant op.
Neuriënd vervolgde hij zijn weg. In gedachten wenste ik hem sterkte. En mooie ervaringen!

Maria Smit


Vanochtend berichtte Mien over de columnwedstrijd van het Kunstkwartier.
De beste column over Helmond schreef Maria Smit oordeelde de jury, bestaande uit Wim Daniëls, Ruud Hakvoort (directeur bibliotheek), Tania Heimans (auteur), Arnold Otten (tekstschrijver) en Jan Pieter Klumpers (journalist)