5reacties

Q&A over de Ruit & ’t uitgebrachte rapport

Mohammed Chahim, Mirjam van der Pijl en Hans de Mare van de PvdA stelden vandaag schriftelijke vragen aan het college van burgemeester en wethouders over het rapport “Van A naar Brainport” (pdf). Op 19 september kwam de Metropoolregio Eindhoven (voorheen SRE) met dit rapport over de Ruit met daarin aanvullingen en alternatieven voor de Ruit. Zie ook het bijbehorende persbericht (pdf) van de Metropoolregio Eindhoven.
Vandaag hieronder hun 24 vragen (Questions), telkens voorafgegaan door hun volledige inleidingen. Zodra de antwoorden (Answers) van het college bekend zijn, plaatsen we die ook in zijn geheel in de reacties.

Met veel interesse heeft de PvdA fractie het rapport “Van A naar Brainport” gelezen. Wij hebben vragen en opmerkingen zowel ten aanzien van de zin en uitvoering van het rapport als ten aanzien van de inhoud:

De zin en uitvoering van dit rapport:
Dezer dagen zullen ook twee door de Provincie opgedragen studies verschijnen, te weten de MER-studie en de MKBA-analyse. Deze studies geven een beoordeling op vele aspecten van de eerder door de Stuurgroep gekozen alternatieven.
Dat er nu ook een in opdracht van de SRE verrichte studie verschijnt waarin andere alternatieven worden aangedragen levert veel procedurele onduidelijkheden op. Zo staat in de opdrachtomschrijving “De studie naar alternatieve oplossingen moet binnen kort tijdsbestek worden uitgevoerd, aangezien al dit najaar al de besluitvorming over de Ruit is gepland”.
Omdat de in deze studie aangedragen alternatieve maatregelen niet in de MER-studie en de MKBA-analyse zijn meegenomen is het ons volledig onduidelijk hoe deze alternatieven in de besluitvormingen van de provincie worden meegenomen.

Dit brengt ons tot de volgende procedurele vragen:

  1. Waarom is afgelopen maanden door het SRE opdracht tot deze studie gegeven?
  2. Op welk moment was dat?
  3. Is het college van Helmond daarin gekend?
  4. Is de onduidelijke procedurele status van deze studie daarbij onderkend?
  5. Wat is, volgens het Helmonds college, het beoogde doel van deze studie?
  6. Heeft het college de bedoeling gehad dat via dit rapport een alternatief aan de Provincie te bieden voor “de Ruit”?

De uitkomsten van dit onderzoek konden niet worden meegenomen in de MKBA.

  1. Was het college hiervan op de hoogte?
  2. Zo ja, waarom heeft het college toch gekozen voor dit onderzoek?
  3. Hoe denkt het college een vergelijking te kunnen maken tussen de 4 opties van de provincie waarvoor een MKBA is uitgevoerd en het SRE-alternatief waarvoor dat niet is gedaan?
  4. Heeft de provincie (ambtelijk & bestuurlijk) constructief bijgedragen aan de pogingen van het SRE om tot een alternatief te komen?
  5. Hoe heeft de provincie (ambtelijk & bestuurlijk) gereageerd op het SRE-alternatief?
  6. Klopt het dat de Provincie een besluit neemt rondom “de Ruit” voordat de second opinion van het ministerie afgerond is?
  7. Zo ja, wat vindt het college hiervan?
  8. Hoe is de samenwerking geweest tussen het college en de burgemeester als SRE-portefeuillehouder mobiliteit? Hebben zich er tot op heden verschillen van inzicht voorgedaan tussen het college en de burgemeester in haar rol als portefeuillehouder mobiliteit van het SRE?
  9. Op basis waarvan heeft het SRE gekozen voor dit bureau?
  10. Wat heeft het onderzoek gekost en hoe ziet de verdeelsleutel voor betaling er uit?

Ten aanzien van de inhoud van het rapport:
Helaas hebben wij moeten constateren dat het rapport het niveau mist om daadwerkelijk serieus genomen te worden bij het zoeken naar alternatieven voor “de Ruit”.
Sterker nog: het rapport neigt “de Ruit” als onontkomelijk te beschouwen (zie conclusie 3 van het rapport) en noemt het enkel wat “flankerende maatregelen” die genomen moeten worden. Waarop deze flankerende maatregelen zijn gebaseerd is voor de lezer niet duidelijk.
Ook de conclusies m.b.t. mobiliteit en vooral de toenemende mobiliteitsbehoefte zijn te kort door de bocht. Geen enkele van de conclusies heeft betrekking op de piekuren van mobiliteit en dus het moment waarop de belasting van de wegen het hoogst is. De verkeersproblematiek/bereikbaarheid in Zuid-Oost Brabant heeft weinig te maken met recreatief verkeer dat vooral overdag, buiten die piekuren, plaatsvindt. Dit soort nuances missen wij volledig.
Hetzelfde geldt voor de toename van verkeer door jongvolwassen. Ook hier is de conclusie dat “er in structu¬reel opzicht geen sprake (is) van een trend van afnemend autogebruik”. Dit staat haaks op het onderzoek van de het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) “Mobiliteitsbalans 2012: jongeren gebruiken minder vaak de auto”. De conclusie in het rapport dat “jongvolwassenen zich uiteindelijk op de weg gaan begeven en er in structu¬reel opzicht geen sprake van een trend van afnemend autogebruik (is)”, kan niet worden getrokken op basis van het rapport van het KiM.
De conclusies m.b.t. toename van mobiliteitsbehoefte door vergrijzing en het toenemen van het aantal eenpersoonshuishoudens missen de nodige onderbouwing en nuancering.
Het rapport concludeert vervolgens dat ondanks de economische crisis “er van mag worden uitgegaan dat deze economische groei (in Brainport) zich vertaalt in een vergelijk-bare toename van de mobiliteitsbehoefte”.
Ook hier mist onze fractie de nodige onderbouwing.
Door het gebrek aan onderbouwing (en de vooringenomenheid ten aanzien van de noodzaak van “de Ruit”) zijn alle conclusies volledig vrijblijvend en missen daardoor het niveau om als wezenlijke alternatieven in de discussie rondom de mobiliteitsontwikkelingen te worden ingebracht.
Het rapport in zijn geheel staat niet in het teken van de noodzakelijk analyse rondom de verkeerknelpunten in de regio en de verbetering of verslechtering hiervan door in het rapport genoemde verandering (pagina 15-31).

Daarom heeft de PvdA-fractie ook de volgende inhoudelijke vragen:
De opdracht in het rapport geeft aan:
“De gemeenten in het plangebied onderschrijven de pro¬blematiek waarvoor de NOC een oplossing moet gaan bieden, maar willen in beeld gebracht krijgen of naast de voorgestelde oplossing voor de NOC nog alternatieve oplossingen denkbaar zijn”. Het lijkt erop dat slechts in zeer beperkte mate fysieke alternatieven voor de Ruit zijn bekeken.

  1. Mist het college met ons de alternatieve oplossingen?

De alternatieven zijn bekeken tot en met stap 6 van de Ladder van Verdaas, maar niet geculmineerd zoals bij de ladder de bedoeling is. Voor stap 7 is enkel geconcludeerd, nog niet eens onderzocht, dat de oost-westverbinding nodig is en de verbreding van de 279 niet. Alternatieven zijn niet bekeken.

  1. Is in het onderzoek uitgegaan van uitvoering van de Ladder van Verdaas van onder naar boven? (Dus eerst uitvoering van de eerste 6 stappen alvorens stap 7 wordt gezet?)
  2. Wat vindt het college van dit principe?

In het rapport wordt bij stap 6 van de ladder van Verdaas onder het kopje “Effecten leefmilieu” gesteld dat er omvangrijke maatregelen nodig zijn om de overlast van verkeer in de steden en dorpen te elimineren, zoals ondertunneling en luchtbehandelingssystemen. Deze redenering wordt niet aangevoerd voor de leefbaarheid van de door de N279 belaste Helmondse wijken terwijl ook daar de luchtkwaliteit fors afneemt en geluidsoverlast fors toeneemt.

  1. Wat is de reden van deze keuze en onderschrijft u deze?

Men stelt verder: “De omvang van deze ingrepen is zeer groot”.
Wij missen hier een kwantitatieve en vooral een financiële onderbouwing.

  1. Is er doorgerekend wat deze maatregelen (per onderdeel) zouden kosten?
  2. Is er bij berekening van ondertunneling rekening gehouden met de nieuwste (veel goedkopere) technieken?

Daarnaast concludeert het rapport (zie conclusie 1): “Alle genoemde extra investeringen zijn niet toereikend om de mobiliteitsgroei tot 2030 adequaat te kunnen afwerken”.
Wij missen hier een kwantitatieve onderbouwing.

  1. Welke overwegingen zijn hiervoor gebruikt?
  2. Is het college met ons van mening dat hier een onderbouwing voor moet komen?