5reacties

Helmondse Held: Pater Leopold Verhagen

logo of embleem van Helmondse HeldenHet is bijna niet meer voor te stellen maar amper een halve eeuw geleden waren priesters de belangrijkste mensen in de stad. De hiërarchie was: 1. de deken, 2. de fabrikanten en 3. de burgemeester. Ook onder die top bekleedden geestelijken, zowel seculieren als regulieren, gewichtige functies. Zij verzorgden het onderwijs op de lagere scholen, zij bemanden het ziekenhuis en elke vereniging kende een eigen moderator. Met hun hoofddeksels, pijen en soutanes vormden ze een vertrouwd onderdeel in het straatbeeld: meestal sneller lopend dan de rest en het oog principieel afgewend van wereldse verleidingen.
Er zaten lieverds tussen die individuele gelovigen veel troost en hulp schonken; maar ook engerds voor wie iedereen sidderde. Vooral nonnen toonden zich vaak bits, alsof ze vonden dat leken eigenlijk niet deugden. Over het algemeen waren het getalenteerde en ontwikkelde mensen, persoonlijkheden, die gezag genoten omdat ze de idealen van de geloofsgemeenschap hooghielden. Je zou hen vandaag nog weleens willen ontmoeten – of toch maar niet? Want hoe voelen zij zich na alle deconfessionalisering? Als helden zonder glorie, die voor niets offers hebben gebracht?

Pater Leopold Verhagen, HelmondZoals te doen gebruikelijk kwamen de meeste priesters van buiten en bleven zij ook maar tijdelijk. Omgekeerd zorgde Helmond voor export. Blijkens zijn gedenksteen op de Lambertuskerk heeft monseigneur Piet Noyen (1870 – 1921) daarmee zelfs faam in zijn geboortestad verworven. Volgens de berichten zou hij rond de vorige eeuwwisseling honderdduizenden zieltjes hebben gewonnen op de Kleine Soenda-eilanden in Nederlands-Indië. Zijn biograaf verwacht dat hij daar ooit als een Bonifacius zal worden vereerd…
Helmonds beroemdste geestelijke was ongetwijfeld pater Leopold Verhagen (1908 – 1997). Hij vertegenwoordigde ook meteen het beste van de stad: zachtaardig, geestig, buigzaam, onverwoestbaar.
Geboren in de Veestraat, waar zijn ouders een sigarenzaak dreven, ging hij na de lagere school naar het Augustinianum in Eindhoven. Bij zijn docenten vond hij meteen de orde die hem aansprak. Als Augustijn was hij rector, magister, prior en godsdienstleraar, maar het grote publiek leerde hem kennen als dagsluiter bij de KRO. Veertien jaar lang, tot 1969, hield hij op de televisie een of twee keer per maand een docerende maar niet belerende preek, waarvoor hij meestal een attribuut bij zich had, zoals een getrainde muis (‘made in heaven’) of iets wat hij zelf in elkaar had gefröbeld. Over bijval hoefde hij nooit te klagen, maar één keer trok hij voor het oog van de camera de kap van zijn pij over zijn witte haren: hij ontving de laatste tijd anonieme brieven en zo konden de inzenders ervan zelf vaststellen hoe stom ze waren.
Hij sprak Algemeen Beschaafd Nederlands met een zwaar Helmonds accent zodra hij zijn  moeder citeerde. Zijn toon was warm en bedaard. In die jaren werd de katholieke Kerk bijna verscheurd door een strijd tussen traditionalisten en modernisten. Hij weigerde tussen beiden te kiezen (zoals waarschijnlijk heel Helmond).
Tegen de traditionalisten zei hij: ‘Ge kunt ene geit geen biefstuk voeren.’ En tegen de modernisten, onder wie kardinaal Alfrink: ‘Ge kunt ene ouwen aap niet leren dansen.’ Diezelfde kardinaal passeerde hij echter weer als het ging om het verplichte celibaat voor priesters, dat hij liever zag afgeschaft. Wezenlijk was hij een man van het Tweede Vaticaans Concilie, een horizontale kerk, die het mysterie centraal bleef stellen en niet probeerde voor elk maatschappelijk probleem een oplossing te vinden.
De ontkerkelijking weet hij aan deze laatste mode. Of hij daaronder heeft geleden is de vraag, want terugkijkend was hij dankbaar voor alles wat hem was overkomen. Hij had weleens ‘stevig de pest in’ gehad en was weleens ‘verrekte nijdig’ geweest, maar je moest het aardse bestaan een beetje versieren. En wat zijn eigen rol betreft, citeerde hij Adriaan Roland Holst: Ik zal de halmen niet meer zien/Noch binden de volle schoven/Maar doe mij in de oogst geloven/ Waarvoor ik dien –
Aan het eind van zijn leven begon hij in het woonklooster Mariënhage te Eindhoven een museum voor kerkelijke kunst, die hij uit opgeheven godshuizen redde.

Jef de Jager