Vliegende winkel
De schaarste hield na de bevrijding nog geruime tijd aan en de kledingdistributie bleef nog lang, tot november 1949, bestaan. Landelijk verantwoordelijke voor een goede verdeling was de Distex, het Rijksbureau voor de Distributie van Textielproducten door de Handel. Buiten deze geregelde handel om was er natuurlijk ook ongeregelde distributie: verkoop onder de toonbank, waarnaast in een textielstad als Helmond natuurlijk de verleiding tot proletarisch winkelen voor sommigen in en rond de textielbedrijven te groot was. Het Helmondse kantongerecht had er extra werk aan, de textielbedrijven lieten in een gezamenlijke aankondiging in hun bedrijven weten dat hiertegen straf op te treden. De Distex deed ondertussen in overleg met de plaatselijke middenstand zijn best om wat extra aanbod te leveren. We hebben nu de popupstores maar eind januari 1946 kreeg onze stad zowaar de primeur van een ‘vliegende winkel’. In het door de Britse militairen inmiddels verlaten en uitgewoonde pand van de familie Bogaers in de Veestraat (het nu nog bestaande pand rechts van de ingang van de Elzaspassage, waarvan de oorsprong zichtbaar is aan de zijgevel op de 1944-foto helemaal onderaan) kwam voor de Helmondse bevolking een grote partij Amerikaanse kleding beschikbaar. Grotendeels gedragen maar nog in behoorlijke staat. Niet alleen de locatie was redelijk uniek, het personeel daar ook: enkele dames van de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers en van de gemeentelijke Distributie- en Sociale Dienst. Het liep goed ondanks dat de kleding – gekreukeld door het persen in balen – niet gepast kon worden. De prijzen waren relatief laag en de overwinst ging naar lokale liefdadigheidsinstellingen. Helmondse bedrijven hadden vooraf al de gelegenheid gehad om voor hun personeel kleding aan te schaffen.
Ondergoed
Er was wel een minpunt: het aanbod betrof uitsluitend bovenkleding terwijl er juist meer gebrek aan ondergoed heerste. Maar voor een aantal Helmonders was daarvoor al lokaal een oplossing gevonden. Niet toonbare stukken stof werden tot ondergoed vermaakt. En er was zowaar ter plaatse een zeker aanbod van afvallappen, de zogeheten meelopers die bij de textieldrukkerij van Van Vlissingen tot de reststromen behoorden. Om de overtollige verfpap op te nemen liep met het drukdoek ook een stoffen onderlegger mee die na verloop van tijd verzadigd was en vervangen werd. De oude meelopers deden nu goed dienst als materiaal voor ondergoed. En het was bij sommige dessins maar goed, want daarin wilde nie gezien worden. Vlisco had namelijk tijdens de bezetting noodgedwongen ook vlaggen voor de Duitse bezetter vervaardigd, inclusief het bekende hakenkruis, een symbool dat ook op de meeloper was overgegaan. Het verhaal gaat dat in de eerste naoorlogse jaren menig Helmonder met ‘n dubbel kruis heeft rondgelopen. Wel ‘n bietje oppassen bij het openbaar omkleden bij gym en sport. En als er nog lezers zijn die er een foto van hebben: graag, we willen dat na al die tijd wel zien!
Oud-stadshistoricus Giel van Hooff
Met dank weer aan Lia van Zalinge-Spooren
Een blik in de Veestraat vlak na de bevrijding van de stad, eind september 1944: mensen van het Rode Kruis vervoeren drie in de Veestraat gesneuvelde Duitse militairen. Rechts langs de H. Hartkerk de dichtgeplankte meubelzaak van de firma van de Sommen met daarnaast de villa van Bogaers die dus ruim een jaar later deels onderdak zou bieden aan de eerste vliegende winkel in de stad. (Regionaal Historisch Centrum Eindhoven)