12reacties

Vlisco be(te)kent kleur

Helmond was en is nog steeds een centrum van textielfabricage. Sterker nog: we zijn sinds decennia textielstad nummer 1 van Nederland. Dit op basis van een hoogwaardige specialisatie: velours (Raymakers, sinds 1773), trijp (Vescom Textiles B.V., voormalig Léo Schellens) en uiteraard de wax prints van Vlisco (sinds 1846 volgens eigen opgave, maar feitelijk nog ouder). De huidige textielproductie is mede gebaseerd op toelevering vanuit lagelonen-landen: de garens voor de veloursweverij komen uit Griekenland, het drukdoek van de Vlisco uit China.

En daarmee maken de Helmondse bedrijven textiel dat afzet vindt all over the world. De ‘lepkes’ van de Vlisco vinden vooral aftrek in West-Afrika. Hoe dat komt en of dat gewenst is, is onderdeel van een toenemende discussie rond het koloniaal verleden. Zo was de Vlisco onderwerp van een paginagrote bijdrage in de Volkskrant van 25 januari. Gelukkig is dit verhaal voor iedereen (die over internet en een PC beschikt) beschikbaar.

Druk
Een goed startpunt voor een discussie, die mijns inziens zeker ook in Helmond zelf gevoerd moet worden. Ik heb de schrijver dan ook uitgenodigd om haar verhaal kort samen te vatten zodat die samen met een reactie van mij kan dienen als startpunt. Ook de weblog heeft haar meerdere malen hiertoe verzocht, zonder reactie. Dat let ons niet, lijkt mij, om vast te beginnen. Met vooraf van mijn kant meteen het voorbehoud dat ik hier niet als getuige-deskundige optreed maar als een geïnteresseerde betrokkene.
Ik ervaar de beginzin van Marian Duff meteen als een soort van verwijt: De intro suggereert dat Vlisco wel erg gemakkelijk leunde en leunt op derden: het productieproces is afgekeken in Indonesië, de patronen overgenomen uit Afrika. Dat is wel erg simplistisch. Ja, de wasdruk is, evenals de batik, gebaseerd op een oude vorm van textieldruk, de reservedruk. Daarbij worden delen die geen verf mogen aannemen afgedekt. Deze techniek hebben de Indonesiërs overgenomen van Voor Indië waar voor de vestiging van de koloniale machten een bloeiende katoennijverheid was. Diverse katoendrukkerijen in Europa – waaronder het latere Vlisco – zijn in het kielzog van de koloniale bezetter imitatiebatiks gaan produceren die niet op het bijzonder intensieve arbeidsproces van de traditionele batik zijn gebaseerd. Daarbij was Vlisco geen koploper maar een goede volger die geluk had dat een voorloper als de Haarlemsche Katoen Maatschappij ten onder ging en men kennis, ontwerpen en apparatuur kon overnemen.

 Mede onder invloed van de crisis en importbeperkingen oriënteerde de Vlisco zich in de jaren dertig meer op de thuismarkt. Hier in de zoomkamer zijn medewerksters in eigen bedrijfskledij, fleurige Vlisco-japonnen, bezig met het omzomen van vlaggen, zoals de Friesche vlag op de voorgrond.

Herinneringsdoek vanwege het honderdjarig jubileum, in 1946, met daarop o.a. vijf wapens die symbool staan voor de ontwikkeling van het bedrijf. Naast het eigen bedrijfslogo uiteraard Helmond en Nederland maar ook Batavia en Goudkust (de oude naam voor Ghana)

.

Maar rond 1900 was bij Vlisco de productie voor de Europese markt nog belangrijker dan de buiten-Europese. De Indonesische markt werd onaantrekkelijker vanwege Japanse concurrentie en nieuwe batikmethoden in Indonesië zelf (met behulp van stempel of tjap) in combinatie met bescherming van de binnenlandse nijverheid. Afrika, dat de koloniaalmachten nu openlegden, werd een alternatieve markt voor de Europese wasdruk maar vroeg om andere patronen. Dat brengt ons bij de suggestie dat de patronen van de Vlisco populair gezegd en geschreven ‘jatwerk’ waren.

Real dutch wax
Bij de productie voor de aanvankelijk nog nieuwe Afrikaanse markt namen de Europese textieldrukkers niet klakkeloos dessins over uit de bestaande, rijk geschakeerde Afrikaanse textielwereld. Het proces van de wasdruk was er niet bekend, zodat de stoffen er niet gemaakt werden, maar de gedrukte stoffen waren er al geliefd via aanvoer door de Westindische Compagnie. Het artikel was vanwege de aansprekende uitvoering met de kleurenrijkdom en gevarieerde patronen in combinatie met de licht- en kleurechtheid succesvol. Echter dat gold en geldt voor lang niet alle patronen. Het aanbod en de contacten met deze afzetmarkt die tevens inspiratiebron werd, verliepen eerst via buitenposten zoals missiegezelschappen en koloniale handelshuizen. Deze leverden stalen en verkoopcijfers. Bedrijven die de smaak van de lokale bevolking het beste konden volgen en sturen bleken, in combinatie met techniek en kwaliteit, succesvol. Geleidelijk ging ook Vlisco zich steeds meer richten op de buiten-Europese markt om zich pas na 1960 uitsluitend daarop te richten. Daarbij is naast een goede kwaliteit en succesvolle mechanisering ook een goede kennis van de lokale markt onontbeerlijk. Die komt deels naar het moederbedrijf in Helmond via de dochterbedrijven in Ghana en Ivoorkust (waar in de nasleep van de dekolonisatie productiebedrijven zijn opgericht, met lokale ontwerpers).

De stewardessen van Air Zambia in 1970

Maar vooral belangrijk zijn de eigen afzetkanalen die de Vlisco in de loop der jaren heeft gecreëerd. Die beperken zich niet tot doorgeefluik maar zijn een essentiële schakel in de keten. Daarbij heeft Vlisco ook blijk gegeven van lokale betrokkenheid, zoals ondertekening van de VN-millenniumdoelen en goodwillacties. Natuurlijk steekt daar eigenbelang achter, Vlisco heeft per slot van rekening een reputatie hoog te houden. Want na al die jaren is Vlisco een onmiskenbaar onderdeel van de Westafrikaanse cultuur geworden: een modemerk dat zich onderscheidt door kwaliteit en dessins. Naast statussymbool zijn de stoffen ook betekenisvol door opvallende dessins die soms pas op de markt een betekenis krijgen. De kopers en marktverkopers weten het nog altijd als hoogste kwaliteit te waarderen, waardoor het Helmondse product overeind is gebleven naast alle goedkope imitaties.

De discussie of een Europees bedrijf met bedrukt Chinees doek de (West)Afrikaanse stoffenmarkt mag domineren is interessant, maar roept ook vragen op. Voeren we die ook met bijvoorbeeld Nike dat niet alleen in Afrika maar wereldwijd zijn voetsporen nalaat? Of is dat appels met peren vergelijken? Nike heeft heel wat meer productielocaties, maar ook hier is en blijft de hoofdvestiging in een westers land. Dan graag ook de vraag stellen of de Chinese imitaties van imitatiebatiks, die nu al een tijdlang bestaande lokale Afrikaanse textielproducenten verdringen, gerechtvaardigd zijn. De Indiase textielnijverheid – de bakermat van de katoendruk – heeft zich in de 20ste eeuw hersteld van de desastreuze Europese/Britse concurrentie. Met alle gevolgen van dien, op sociaal en milieu gebied, zoals we als westerse kledingconsument zouden moeten weten, zie https://www.somo.nl/nl/onderwerp/kleding-en-textiel/ Willen we een onafhankelijke Afrikaanse batikindustrie? Ik lees graag jullie mening. Extra achtergrondinformatie.

Oud-stadshistoricus Giel van Hooff