Helmondse Helden: Anna de Wit
Sinds kort heeft Helmond er een heldin bij, genaamd Anna de Wit (1876 – 1976). Ik concludeer dit althans uit het aan haar gewijde theaterstuk dat amateurvereniging St. Genesius niet zo lang geleden met veel succes heeft gebracht: Anna, begin en einde van het Peapark.
Anna was, voor wie dat niet weet, de vrouw van Piet de Wit, de wonderlijke fabrikant die vanuit Helmond de hemel trachtte te bereiken, wat alleen al taalkundig onmogelijk is. Niettemin kwam Piet ver. Na twee keer eerder onmiddellijk op aarde te zijn teruggestort, wist hij met behulp van afvaldekens een lift off te bewerkstelligen. Ten teken van zijn hemelvaart richtte hij aan de Aarle-Rixtelseweg een engelenburcht op, het Peapark. Bouwen en vliegen gaan echter niet samen; Piet ging bankroet en het Peapark werd afgebroken. Voordat Helmond voor hem een regelrechte mond van de hel werd, vertrok hij met stille trom naar Brussel, waar hij, opnieuw rijk, zou sterven.
Gegeven dit verhaal van een onvermoeibare Icarus had het voor de hand gelegen dat Piet tot hoofdpersoon van het stuk zou zijn verklaard. Het werd echter Anna, en ik kan me voorstellen hoe dat in zijn werk is gegaan. Eenmaal met het project bezig moet iemand geopperd hebben dat Piet een verderfelijke kapitalist was geweest, die zich over de ruggen van zijn arbeiders had verrijkt. Het feit dat Piet de eerste textielfabrikant in Nederland met een CAO was en zijn arbeiders beter betaalde dan andere werkgevers, werd daarbij gemakshalve verzwegen of over het hoofd gezien. Hierna heeft mogelijk een feministe in het gezelschap de suggestie aangedragen Piets vrouw als uitgangspunt te nemen. Over deze Anna de Wit was bekend dat zij door alle dames uit de bourgeoisie stevig werd gepest, omdat zij eerst Piets dienstbode was geweest en niet mocht menen dat een dubbeltje een kwartje kon worden.Lees verder »
Helmond heeft de pech gehad dat het zijn centrum grootscheeps moest renoveren tijdens de enige periode in de geschiedenis dat architecten apert lelijke dingen hebben gemaakt: tussen 1950 en 2000. Hoe dit heeft kunnen gebeuren is nog steeds een raadsel, maar een factor is wellicht geweest dat het modernisme van grootheden als Oud en Berlage bij middelmatige volgelingen algauw een invitatie tot eigenwijsheid en gemakzucht werd.
Sjef Remmen (1922 – 1986) is ongevraagd Helmonder geworden. Nu geldt dat voor de meeste mensen, maar hij heeft er zelfs tegen geageerd. Als gemeenteraadslid in Mierlo was hij namelijk fel gekant tegen de Helmondse annexatie van zijn eigen dorp Mierlo-Hout. Toen hij in 1968 toch Helmonder werd, rook hij kansen en stapte hij meteen over naar de politieke arena van zijn nieuwe woonplaats. Een presentje. Zonder hem was de stad misschien wel verloren geweest.
Waarom heeft Helmond eigenlijk geen beroemde romanciers opgeleverd? Menigeen zal dit aan een gebrek aan plaatselijk talent wijten, maar statistisch is dat onmogelijk. Zelfs een dorp als Deurne telt al vier, vijf van zulke schrijvers, en zou Helmond er dan niet eentje kunnen tellen? Bovendien overschatten mensen het talent dat nodig is om als schrijver beroemd te worden. Elk jaar krijgen ettelijke damesauteurs van de media ruimschoots gelegenheid om hun jongste pennenvruchten aan te prijzen, maar het is heus niet zo dat wij daarin evenzoveel meesterwerken mogen verwelkomen.
Mijn indruk is altijd geweest dat sporters die in Helmond kwamen spelen meteen iets Helmonds kregen. Als illustratie: Coen Dillen die samen met Willy van der Kuijlen in brons staat vereeuwigd bij de ingang van het PSV-stadion. Van hem was bekend dat hij snoeihard kon punteren, maar toen hij in het laatste jaar van zijn carrière voor Helmondia uitkwam schoot hij – Heilige Maria! – de lat van een doel kapot.
Verwacht geen fijnschilders in Helmond! Iemand heeft eens geïnventariseerd hoeveel serieuze kunstenaars de stad heeft voortgebracht: meer dan honderd, maar daar zit geen fijnschilder tussen. Even typisch is dat geen van hen de eigen omgeving heeft verbeeld. Het kasteel en de Warande konden een enkeling nog inspireren, maar waar zijn de overalls, de volkscafés, de kanariepietjes? Althans picturaal pleegden Helmondse schilders vaandelvlucht; zij verkozen een leven elders, dat met een grove kwast kon worden neergezet.
Geen mens heeft zijn voornaam met zoveel zwier gedragen als Sjef Raymakers (1910 – 2006). Meneer Sjef, zoals hij meestal werd genoemd, zag er uit als een aristocraat – het volkse Sjef hield hem bij de mensen.
En dan nu: een antiheld. Een antiheld kan ooit een held zijn geweest, maar waar een held steeds hoger boven zichzelf uitstijgt, zakt een antiheld steeds dieper in zichzelf weg, totdat hij zijn eigen karikatuur wordt. Van de vele antihelden die ik uit Helmond ken was de meest Helmondse: Heintje Fentener van Vlissingen (1921 – ’94).
Bijna had Helmond een beroemd auteur gehad. Of bijna? Nol van Roessel (1920 – 2001) wàs beroemd, zij het alleen in Brabant. Nol vond dat naar eigen zeggen best, waarbij een punt zal zijn geweest dat zijn voornaam hem min of meer tot de provincie veroordeelde. Een andere Brabantse schrijver, Adri van der Heijden, onttrok zich bewust aan dit lot door zich consequent A.F.Th. te noemen en bekakt Nederlands te gaan praten, alhoewel hij uit een achterbuurt in Geldrop komt. Drs. A. van Roessel bewandelde precies de omgekeerde weg. Hij werd almaar Brabantser.
Geen muziekinstrument kan de sfeer van een oude fabrieksstad beter oproepen dan een accordeon. De rapsodie op straat tijdens de spits, de dagelijkse polka in de bedrijven, de massaal gezongen kroegballade, de blues om de zoveelste dronkenschap.
Eindhoven had Peter en zijn Rockets om andere tijden aan te kondigen, Helmond had motorcoureur Jan Clynk (1930 – 1986).
Geloof niet in miskende schrijvers! Op de televisie krijgen we bijna wekelijks Cees Nooteboom voorgeschoteld met daarbij de boodschap dat hij nog steeds miskend wordt. Nooteboom kijkt dan altijd als een glimlachende eend…
Het is bijna niet meer voor te stellen maar amper een halve eeuw geleden waren priesters de belangrijkste mensen in de stad. De hiërarchie was: 1. de deken, 2. de fabrikanten en 3. de burgemeester. Ook onder die top bekleedden geestelijken, zowel seculieren als regulieren, gewichtige functies. Zij verzorgden het onderwijs op de lagere scholen, zij bemanden het ziekenhuis en elke vereniging kende een eigen moderator. Met hun hoofddeksels, pijen en soutanes vormden ze een vertrouwd onderdeel in het straatbeeld: meestal sneller lopend dan de rest en het oog principieel afgewend van wereldse verleidingen.
Het Gemeentemuseum van Helmond heeft als thema voor zijn collectie: Mens en Werk. Dat is in het licht van de stadsgeschiedenis een aardige vondst, maar wel een vondst: vooral luie subsidieverstrekkers zullen er verrukt over zijn. Ikzelf had liever gezien dat het museum zich had ontfermd over kunstenaars uit de regio. Wie bekommert zich nu om een Sjef van Schaik of een Marinus Dillen? Als de directie pit had getoond had zij zelfs alle Brabantse schilders bijeen kunnen brengen, want de meeste omliggende musea proberen slechts een mini Tate of MoMA te zijn – ongewild maar toch zelfverkozen provincialisme, de meest verdrietige vorm ervan.
Fabrikant Willem van Asten (1895 – 1969) kwam uit een filantropisch geslacht. Deze traditie was ingezet door een zwager van zijn opa, Willem Diddens, medegrondlegger van de weverij Diddens & van Asten. De kinderloze Diddens had zich daaruit teruggetrokken na de dood van zijn vrouw en raakte steeds meer begeesterd door de missiegedachte die aan het eind van de negentiende eeuw opbloeide. Ter wille van een seminarie in Nankin, China, organiseerde hij op Brabantse markten unieke presentaties met kinderen die als mandarijn waren verkleed en bracht hij beurzen aan de man voor Chinese priesterstudenten. Uiteindelijk zou hij zijn hele vermogen van een paar ton aan de missie schenken. Hoewel er weinig concreets van deze activiteiten zal zijn overgebleven, werden de Van Astens door dit voorbeeld aangestoken. Een oom van de onderhavige Willem, die dezelfde naam als hij droeg, zou zich zelfs hoofdzakelijk met liefdadigheid bezighouden.
Niemand heeft een saaiere biografie gekregen dan de grootste directeur uit de Vlisco-geschiedenis, Jan Fentener van Vlissingen (1893 – 1978). De schrijver ervan, Sjef Verschueren, heeft ook werkelijk alles gedaan om dat te bewerkstelligen. Zo verzuimt hij te melden dat Jan is gescheiden van de Helmondse bankiersdochter Pauline Lotichius vooraleer hij trouwde met Hedwig Schröder uit Nederlands-Indië. Ook Jans in Helmond unieke vrijmetselaarschap blijft ongenoemd.
Naast het theater ’t Speelhuis staan de bustes opgesteld van twee lokale componisten van serieuze muziek: Matthijs Vermeulen en Alphonse Stallaert.
Er zijn bij mijn weten geen Helmondse voorbeelden van krantenjongens die miljonair zijn geworden – misschien werden er te weinig kranten gelezen. Maar ik ken wel diverse verhalen van arbeiders die tot fabrikant zijn uitgegroeid. Een van deze helden was Jan de Wit (1882 – 1966).
Je bent je halve leven kwijt aan het ontmaskeren van andermans hypocrisie en onzin. Daarom is het weleens prettig wanneer iemand zichzelf ontmaskert, hoewel dat tegelijkertijd pijn doet, alsof je hem liever hoger had ingeschat.